Weet je wie toevallig morgen doodgaat?
Door Nico Zwart
‘Mijn papa.’ Het klonk vanaf de achterbank.
We hadden gezwommen in een helderblauw stuwmeer en reden terug naar ons Spaanse huisje. Het had paradijselijk aangevoeld, en doodgaan was ineens niet zo’n rare gedachte.
Al noemen ze me nooit papa. De Friestalige opvoeding lukt nog niet echt, want de meiden blijven eigenwijs ‘Hollands’ praten. Gelukkig zijn we wel gewoon heit en mem. Het ging dus niet over mij. Ze zaten in een spel met de Barbies.
Tijdens de vakantie kregen we via WhatsApp een rouwkaart. De buurvrouw verderop, Trijnie, tachtig jaar. Het lichaam was op. En we stonden stil bij de dood van een vriendin, zes jaar geleden, nog geen dertig.
Allemaal gewone mensen, zoals jij en ik. En gewone mensen gaan dood.
We zouden de volgende dag naar Sevilla gaan. Als je dan toch dood moet gaan, dan maar daar. We bespraken wat je allemaal moet regelen als je in het buitenland overlijdt. Wat een drukte. Het was niet Hetty’s favoriete gespreksonderwerp. Ze heeft al eens een man naar het graf gebracht. Pippi Langkous gaat niet altijd op: soms heb je iets helaas al wel een keer gedaan, dus ik denk dat ik het niet kan.
Ik moet het toch even zeggen: die uitspraak is helemaal niet van Pippi. Ik weet dat je overeind vliegt en in discussie wil, maar ze heeft het nooit gezegd. Check de officiële website van Astrid Lindgren maar eens; ook zij ontkent het te hebben geschreven.
We zijn inmiddels alweer een hele tijd terug in Nederland. Ik ben er nog. Gelukkig.
Een paar weken geleden was ik aan het werk. Timo belde. Kak, die moet weer iets. Ik nam niet op, in de hoop dat hij iemand anders zou vragen. Dat deed hij. Hij vroeg Hetty. En dus mochten we afgelopen zondag een avond leiden van The Way. Samen met de jongeren dachten we na over rouw door middel van muziek, toneel, de Bijbel, het verhaal van Job. Hetty deelde haar verhaal en daarna ging iedereen uiteen in groepjes.
We plaatsten de jongeren in twee rijen, tegenover elkaar. In het midden een denkbeeldige streep. Als het antwoord op een vraag ‘ja’ was, liep je naar de streep. Daar keek je iemand in de ogen die hetzelfde meemaakte.
Het ging over eenzaamheid. Ongelukkig zijn. Suïcidale gedachten. Onbegrip. Verdriet. En de reacties raakten me.
Ze stonden daar. Jongeren, stil, met hun voeten bij die denkbeeldige streep.
Sommigen keken omhoog.
Anderen naar de grond.
Een paar huilden.
Jezus is ons antwoord op alles. En dat is Hij.
Maar soms ben je even Job.
Zijn kinderen waren dood, zijn lijf ziek, zijn vrienden kwamen hem uitleggen waarom.
Hij krabde zich met een potscherf.
Meer had hij niet.
Geen antwoorden, geen verklaring.
Gewoon verdriet.
Rauw.
Rouw.








